Deze studie is het vervolg op
Deel 1: Het Koninkrijk van God" van de Bijbelstudie: "
DE TOEKOMST VAN DE MENS"
De studie behandelt de volgende onderwerpen:
2. Niet sterven.
2.1 De opname.
2.2 De grote verdrukking.
2.3 Aangenomen en verlaten worden.
2.4 Eeuwig verloren.
2.5 Buitenste duisternis.
3. Wat is sterven.
3.1 Wat is de ziel.
3.2 Geest en adem.
3.3 Conclusie.
2. Niet
sterven.
Mark.9: 1 En Hij zeide
tot hen: Voorwaar, Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan,
die den dood niet zullen smaken, totdat zij zullen hebben gezien, dat het
Koninkrijk Gods met kracht gekomen is.
Joh.6: 50, 51 50 Dit is
het Brood, dat uit den hemel nederdaalt, opdat de mens daarvan ete, en niet
sterve. 51 Ik ben dat levende Brood, dat
uit den hemel nedergedaald is; zo iemand van dit Brood eet, die zal in der
eeuwigheid leven.
Joh.8: 51 Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Zo iemand Mijn
woord zal bewaard hebben, die zal den dood niet zien in der eeuwigheid.
Joh.14: 2, 3 2
In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; anderszins
zo zou Ik het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. 3 En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u
plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij
ook zijn moogt, waar Ik ben.
Als ik deze teksten lees dan
krijg ik het idee dat degene die gelooft de dood niet zal mee maken. Hij gaat
zonder te sterven door naar het leven tot in de eeuw van het Koninkrijk. Ik
geloof inderdaad dat dit de bedoeling was. Als Israël zijn Messias had aangenomen
waren al de beloften in vervulling gegaan, en waren sommigen niet gestorven,
maar hadden dit bij leven meegemaakt. Maar ik weet dat het niet zo gegaan is.
Alles is uitgesteld naar de toekomst. Wanneer ik dit niet onderscheid, zijn
deze teksten onbegrijpelijk.
2.1 De
opname.
Teksten die ook de indruk
wekken dat alles zou gebeuren tijdens het dan levende geslacht en die
tegelijkertijd de zogenaamde ‘opname’ beschrijven zijn:
Matth.24: 27, 30, 31, 34 27
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het
westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. 30 En
alsdan zal in den hemel verschijnen het teken van den Zoon des mensen; en dan
zullen al de geslachten der aarde wenen, en zullen den Zoon des mensen zien,
komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid. 31 En Hij zal Zijn engelen uitzenden met een bazuin
van groot geluid, en zij zullen Zijn uitverkorenen bijeen vergaderen uit
de vier winden, van het ene uiterste der hemelen tot het andere uiterste
derzelve. 34 Voorwaar, Ik zeg u: Dit
geslacht zal geenszins voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied
zijn.
Mark.13: 26, 27, 30 26 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen
zien, komende in de wolken, met grote kracht en heerlijkheid. 27 En alsdan zal Hij Zijn engelen uitzenden, en
zal Zijn uitverkorenen
bijeenvergaderen uit de vier winden, van het
uiterste der aarde ( land), tot het uiterste des hemels.
30 Voorwaar, Ik zeg u, dat dit geslacht niet zal
voorbijgaan, totdat al deze dingen zullen geschied zijn.
Luk.21: 27, 28, 31, 32 27 En alsdan zullen zij den Zoon des mensen
zien komen in een wolk, met grote kracht en heerlijkheid. 28 Als nu deze dingen beginnen te geschieden, zo
ziet omhoog, en heft uw hoofden opwaarts, omdat uw verlossing nabij is. 31 Alzo ook gij, wanneer gij deze dingen zult
zien geschieden, zo weet, dat het Koninkrijk Gods nabij is.
32 Voorwaar Ik
zeg u, dat dit geslacht geenszins zal voorbijgaan, totdat alles zal geschied
zijn.
1 Kor.15: 51 Ziet, ik zeg
u een verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar wij zullen allen
veranderd worden;
1 Thess.4: 15, 16a, 17 15 want dat
zeggen wij u door het Woord des Heeren, dat wij, die levend overblijven
zullen tot de toekomst des Heeren. 16 Want de Heere Zelf zal
met een geroep, met de stem des archangels, en met de bazuin Gods
nederdalen van den hemel; 17 Daarna wij, die levend overgebleven zijn,
zullen te samen met hen opgenomen worden in de wolken, den Heere tegemoet, in
de lucht; en alzo zullen wij altijd met den Heere wezen.
2 Thess.2: 1 En wij bidden u, broeders, door de toekomst
van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot Hem,
In deze laatste verzen wordt ‘de opname’ beschreven,
waarbij over het algemeen uitgelegd wordt dat de christenen van de tegenwoordige
Gemeente, die op dat moment leven, dan opgenomen worden in de Hemel en daar
voor altijd bij de Heer zullen zijn. Deze opname kan ieder moment, zonder
bepaald voorteken, plaatsvinden, dus nog voor de grote verdrukking. Men
verklaart dat het in de evangeliën over een andere bijeen vergadering gaat.
Deze zal plaats vinden na de grote verdrukking (paragraaf 9.2 deel 4 van de studie "De toekomst van de mens") Wanneer
bovenstaande teksten los van elkaar worden gelezen lijkt het alsof het om
verschillende situaties gaat. Maar ik meen dat als ik de teksten met elkaar
vergelijk, het over dezelfde gebeurtenis gaat.
Er is in Matth.24: 31 en
1Thess.4: 16 sprake van een bazuin. Er is sprake van een bijeenvergaderen in
Matth.24: 31 en een toevergaderen in 2Thess.2: 1. Dit is in de grondtekst
hetzelfde woord, namelijk episunagoge. Het betekent: verzamelen op dezelfde
plaats, de complete collectie, Christelijke ontmoeting (om te aanbidden),
verzameling, bijeenkomst.
Verder staat in de evangeliën
dat de Heer komt op de wolken met grote kracht en heerlijkheid en in 1Thess.4:
16 dat de Heer zelf zal nederdalen van de hemel. In bijna alle aangehaalde
teksten staan vermeld dat het op dat moment levende geslacht deze ‘toekomst’
zal meemaken.
Het woord ‘toekomst’ is in het
Grieks ‘parousia’ en het betekent: aanwezigheid, benedenkomend, komst,
nadering, terugkeren, speciaal van Christus om Jeruzalem te straffen, te
kastijden in de finale van de goddeloosheid.
Het opgenomen worden in de
wolken, lucht, is niet ‘een opname’ tot in de Hemel, de ouranos.
In het Grieks staat hier ‘aer’ en het betekent: lucht als een natuurlijke omgeving. De gebeurtenis die
hier plaats vindt, is een tegemoet gaan naar de Heer in de lucht terwijl de
Zoon des mensen komt met grote kracht en heerlijkheid.
En daarna zal de Heer dan als hemelse Koning gaan zitten op
de troon in het Koninkrijk op aarde. Dit staat ook beschreven in Mattheus
24: 30, 31, Markus 13: 26, 27 en Lukas
21: 27, 28, 31 en ik lees het in:
Openb.1: 7 Ziet, Hij komt met de wolken en alle oog zal
Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben;
Openb.11:
15, 17 15 En de zevende engel heeft
gebazuind, en er geschiedden grote stemmen in den hemel, zeggende: De
koninkrijken der wereld zijn geworden onzen Heeren en van Zijn Christus, en Hij
zal als Koning heersen in alle eeuwigheid 17
Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die
komen zal! Dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en als Koning hebt
geheerst;
Ik zie in
deze teksten dat ‘de opname’ niet een gebeurtenis is die ‘zomaar’ plaats zal
vinden. Bovendien is het geen gebeurtenis voor de christenen van de
tegenwoordige gemeente. Maar het heeft alles te maken met de eindtijd, de
periode waarin Christus terugkomt en zijn Koningschap gaat aanvaarden. Deze
gebeurtenis zou reeds plaats hebben gevonden als de Joden hun Messias hadden
aangenomen. Het zou allemaal nog gebeuren tijdens het dan levende geslacht.
Paulus verwachtte dit nog tijdens zijn leven, 1Thess.4: 17. Maar hij wist ook
dat er iets gruwelijks aan deze hoopvolle toekomst vooraf zou moeten gaan. Zie voor meer uitleg over 'de opname' mijn studie: “Wat is de opname”:
2.2 De grote verdrukking.
Matth.24:
15, 21 – 25, 27 – 29, 30 15 Wanneer
gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarvan gesproken is door
Daniel, den profeet, staande in de heilige plaats; (die het leest, die merke
daarop!) 21 Want alsdan zal grote
verdrukking wezen, hoedanige niet is geweest van het begin der wereld tot
nu toe, en ook niet zijn zal. 23 Alsdan,
zo iemand tot ulieden zal zeggen: Ziet, hier is de Christus, of daar, gelooft
het niet. 24 Want er zullen valse
christussen en valse profeten opstaan, en zullen grote tekenen en wonderheden
doen, alzo dat zij (indien het mogelijk ware) ook de uitverkorenen zouden
verleiden.
25 Ziet, Ik heb het u voorzegd! 27
Want gelijk de bliksem uitgaat van het oosten, en schijnt tot het
westen, alzo zal ook de toekomst van den Zoon des mensen wezen. 28 Want alwaar het dode lichaam zal zijn, daar
zullen de arenden vergaderd worden. 29 En
terstond na de verdrukking dier dagen, 30 zullen den Zoon des mensen zien,
komende op de wolken des hemels, met grote kracht en heerlijkheid.
1 Thess.5:
1 – 6 1 Maar van de tijden en
de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van node, dat men u schrijve.2 Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des
Heeren alzo zal komen, gelijk een dief in den nacht. 3 Want wanneer zij zullen
zeggen: Het is vrede, en zonder gevaar; dan zal een haastig verderf hun
overkomen, gelijk de barensnood een bevruchte vrouw; en zij zullen het
geenszins ontvlieden;
4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in
duisternis, dat u die dag als een dief zou bevangen. 5 Gij zijt allen kinderen des lichts, en
kinderen des daags; wij zijn niet des nachts, noch der duisternis.
6 Zo laat ons dan niet slapen, gelijk als de
anderen, maar laat ons waken, en nuchter zijn.
2 Thess.2:
1 – 4, 8 1 En wij bidden u, broeders,
door de toekomst van onzen Heere Jezus Christus, en onze toevergadering tot
Hem, 2 Dat gij niet haastelijk bewogen
wordt van verstand, of verschrikt, noch door geest, noch door woord, noch door
zendbrief, als van ons geschreven, alsof de dag van Christus aanstaande ware. 3
Dat u niemand verleide op enigerlei wijze; want die komt niet, tenzij dat eerst
de afval gekomen zij, en dat geopenbaard zij de mens der zonde, de zoon des
verderfs; 4 Die zich tegenstelt, en
verheft boven al wat God genaamd, of als God geëerd wordt, alzo dat hij in den
tempel Gods als een God zal zitten, zichzelven vertonende, dat hij God is.
8 En alsdan zal de ongerechtige
geopenbaard worden, denwelken de Heere verdoen zal door den Geest Zijns monds,
en te niet maken door de verschijning Zijner toekomst;
De
parousia en de toevergadering van de dan levende Gemeente der gelovige christen
Joden zal geschieden nadat de mens der zonde, de antichrist, zich heeft
geopenbaard, en niet ervoor. Paulus waarschuwt hiervoor in de brieven aan de
Thessalonicensen. Maar ook de Here Jezus voorspeld dit ‘haastige verderf’ in
die dag en waarschuwt ervoor in: Matth.24: 15 – 51, Mark.13: 1 – 37, Luk.21: 5
– 36. Zo zie ik
dat de evangeliën en de brieven aan de Thessalonicensen elkaar aanvullen.
2.3 Aangenomen
en verlaten worden.
In de vorige gedeeltes heb ik kunnen lezen wat de
gelovige Joden, die leven tijdens de wederkomst van de Heer, zullen
meemaken. In onderstaande teksten wordt
bevestigd dat zij aangenomen zullen worden, nadat zij bijeenvergaderd worden in
Mattheüs 24: 31, Markus 13: 27 en 2Thess.2: 1. Zij gaan het leven van de eeuw,
het Koninkrijk in oftewel het duizendjarige rijk binnen.
Mattheus
24: 40, 41, 44 40 Alsdan zullen er
twee op den akker zijn, de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden.
41 Er zullen twee vrouwen malen in den
molen, de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden. 44 Daarom, zijt
ook gij bereid; want in welke ure gij het niet meent, zal de Zoon des mensen
komen.
Lukas
17: 34 – 36 34 Ik zeg u: In dien
nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal
verlaten worden. 35 Twee vrouwen zullen
te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden. [36 Twee zullen op den akker zijn; de een zal
aangenomen, en de ander zal verlaten worden]
Tegenover
het aangenomen worden staat het verlaten worden, SV, of het achtergelaten
worden, zoals het NBG heeft. Het lijkt logisch dat het achtergelaten worden
voor de ongelovige Joden geldt, die op het moment van de wederkomst van de Heer
leven. Dus dat zou kunnen betekenen dat zij het leven in de toekomende eeuw, in
het Koninkrijk, niet ontvangen. Ik krijg de indruk dat beiden, uitverkorenen en
degenen die daar niet bij horen, buiten het gebied wonen, wat tot het
Koninkrijk zal gaan behoren. Als dat klopt dan kan ik ook begrijpen wat er met
Matth.24: 31 en Mark.13: 27 bedoeld wordt, waar gesproken wordt over het bijeen
vergaderen uit de vier winden van het ene uiterste der hemel of aarde tot het
andere uiterste des hemels, paragraaf 2.1. Want voor het volk vergadert kan
worden, moet het eerst verstrooid zijn. Ik lees in:
Jer.49:
36, 39 36 En Ik zal de vier winden
uit de vier hoeken des hemels over Elam aanbrengen, en zal hen in al diezelve
winden verstrooien; en er zal geen volk zijn, waarhenen Elams verdrevenen niet
zullen komen. 39 Maar het zal geschieden
in het laatste der dagen, dat Ik Elams gevangenis wenden zal, spreekt de
HEERE.
Ik wil
het achterblijven of verlaten worden nog iets verder uitdiepen.
2.4 Eeuwig
verloren.
Joh.10:
28 En Ik geef hun het eeuwige leven;
en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid,
Tegenover
het eeuwige leven staat het verloren gaan in der eeuwigheid. En dit ‘verloren
gaan’ heb ik altijd geassocieerd
met het eeuwige verblijf in de ‘hel’. Maar ‘in der eeuwigheid’ betekent: tot in
de eeuw. Dit is de eeuw van het
komende Koninkrijk. Ik denk dat ‘verloren gaan’ hier dan ook wil zeggen dat
iemand verloren gaat voor de eeuw van
het Koninkrijk. Hij gaat dit Koninkrijk niet binnen, oftewel hij wordt verlaten
of achtergelaten.
Verloren gaan is in het Grieks
apollumi: en betekent: verliezen, vernielen, afmaken, vernietigen, dood, omkomen, vergaan, bederven, in het verderf storten,
ongelukkig maken, verwoesten, doen verdrijven. Dit kan iemand overkomen die niet
in de Here Jezus gelooft en die niet van het Brood en het Vlees van de Heer wil
eten, in de periode van het nabijgekomen Koninkrijk. Het overkomt hem als hij
zijn eigen leven op dat moment niet wil verliezen. Hij zal het juist kwijtraken
in de eeuw van het Koninkrijk. Hij doet zichzelf dan tekort.
Luc.9: 25 Want wat baat het een mens, die
de gehele wereld zou winnen, en zichzelven verliezen, of schade zijns zelfs
lijden?
Matth.10: 39 Die zijn ziel
(psuche) vindt, zal dezelve verliezen;
Matth.16: 25 Want zo wie zijn leven (psuche) zal willen
behouden, die zal hetzelve verliezen;
Mark.8: 35 Want zo wie zijn leven (psuche) zal willen
behouden, die zal hetzelve verliezen;
Luc.17:
33 Zo wie zijn leven (psuche) zal
zoeken te behouden, die zal het verliezen;
2.5 Buitenste
duisternis.
Ik ben nog een uitdrukking
tegengekomen die, naar mijn idee, spreekt van het leven buiten het Koninkrijk
en niet, zoals velen menen, over een verblijf in ‘de hel’. Het gaat om de uitdrukking "buitenste duisternis"
Matth.22: 1, 2, 3, 8, 10 – 14 1 En Jezus, antwoordende, sprak tot hen
wederom door gelijkenissen, zeggende: 2
Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een
bruiloft bereid had; 3 En zond zijn dienstknechten
uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen. 8 Toen zeide hij
tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het
niet waardig. 10 En dezelve
dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden,
beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittende gasten. 11
En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij
aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed; 12 En zeide tot hem: vriend! Hoe zijt gij hier
ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde. 13 Toen zeide de koning tot de dienaars: bindt
zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste
duisternis; daar zal zijn wening en knersing der tanden.14 Want velen zijn geroepen, maar weinigen
uitverkoren.
De genoden zijn volgens de grondtekst de degenen die
geroepen zijn. Ik geloof dat dit het Joodse volk is. Zij zijn voorbestemd om
als gasten bij de bruiloft aanwezig te zijn.
Maar ik lees in Matth.22: 3 dat genodigden niet willen
komen. Dit was werkelijkheid in die tijd. De Joden wilden, op een enkeling na,
de Here Jezus niet aannemen. Dus gaan de dienstknechten naar wegen en halen
daar de goeden en ook de kwaden op. Het is voor mij moeilijk te begrijpen, maar
de Heer nodigt ook de kwaden uit om binnen te komen. Blijkbaar kunnen ze het
Koninkrijk binnen gaan, als de Heer ze roept, en ze Zijn wil doen. Ik denk dat
Mattheüs 21: 31 hier nog wat meer duidelijkheid over geeft.
Matth.21: 31 Jezus
zeide tot hen (overpriesters en ouderlingen, vers 23): Voorwaar, Ik zeg u, dat
de tollenaars en de hoeren u voorgaan in het Koninkrijk Gods.
De hoeren en tollenaars waren in die tijd in de ogen van
de Farizeeën en Schriftgeleerden zeker bozen, maar in Gods ogen konden ze het
Koninkrijk binnen gaan.
Maar er is in Mattheüs 22: 11 toch iemand in het
Koninkrijk binnengekomen terwijl hij er niet in hoort. Het is geen boze of
goede, maar wordt ‘vriend’ door genoemd. Deze vriend heeft niet het juiste
kleed aan. Ik ben geneigd te denken dat deze vriend een Jood is die niet wederom
geboren is. Dit was de voorwaarde om binnen te worden gelaten in het
Koninkrijk, zoals ik heb gelezen in Johannes 3: 3 en 5. Deze persoon wordt
ontdekt en in de buitenste duisternis geworpen, oftewel uit het Koninkrijk
verwijderd.
Als ik dit gedeelte zou toepassen op het binnen gaan in de
Hemel dan kan ik deze teksten eigenlijk niet goed begrijpen en moet ik wel een
heel raar beeld krijgen van de Hemel. Want hoe kan iemand daar binnen komen met
het verkeerde kleed aan en er vervolgens uitgegooid worden? Iemand kan toch
alleen maar binnen komen als hij gereinigd is door het bloed van Christus en
daar zal God toch geen vergissing in kunnen maken? Bovendien staat er dat er
bozen binnen komen. Nee dit gedeelte kan niet op het binnengaan in de Hemel
slaan. Maar het kan wel op het binnen gaan in Gods Koninkrijk op aarde
slaan, waar eventueel ook weer mensen uit verwijderd kunnen worden.
Als dan
het binnengaan in het Koninkrijk een letterlijk binnengaan in het Koninkrijk
is, en niet een gaan naar de Hemel, wat is dan de buitenste duisternis? Is dit
een binnengaan in ‘de hel’? In hoofdstuk 4 (deel 3 van
"De toekomst van de mens")
zal ik laten zien wat met ‘de hel’
wordt bedoeld. Maar hier wil ik vast noemen dat de buitenst duisternis wel erg
vrij vertaald wordt als men hier ‘hel’ van maakt. Ik moet bij het zoeken naar
een verklaring dicht bij het onderwerp blijven en dat is het Koninkrijk. Daar
kan men binnengaan, maar ook uit worden geworpen.
Nog twee gedeeltes die hetzelfde principe als Matteüs 22:
1 – 14 aangeven zijn:
Matth.8:
11, 12 11Doch Ik zeg u, dat velen
zullen komen van oosten en westen en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob,
aanzitten in het Koninkrijk der hemelen; 12
En de kinderen des Koninkrijks zullen uitgeworpen worden in de buitenste
duisternis; aldaar zal wening zijn, en knersing der tanden.
Luk.13:
23 – 30 23 En er zeide een tot Hem:
Heere, zijn er ook weinigen, die zalig worden? En Hij zeide tot hen: 24 Strijdt om in te gaan door de enge poort;
want velen, zeg Ik u, zullen zoeken in te gaan, en zullen niet kunnen; 25 Namelijk nadat de Heer des huizes zal
opgestaan zijn, en de deur zal gesloten hebben, en gij zult beginnen buiten te
staan, en aan de deur te kloppen, zeggende: Heere, Heere, doe ons open! en Hij
zal antwoorden en tot u zeggen: Ik ken u niet, van waar gij zijt. 26 Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij
hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, en Gij hebt in onze straten
geleerd. 27 En Hij zal zeggen: Ik zeg u,
Ik ken u niet, van waar gij zijt; wijkt van Mij af, alle gij werkers der
ongerechtigheid! 28 Aldaar zal zijn
wening en knersing der tanden, wanneer gij zult zien Abraham, en Izak, en
Jakob, en al de profeten in het Koninkrijk Gods, maar ulieden buiten
uitgeworpen. 29 En daar zullen er komen
van Oosten en Westen, en van Noorden en Zuiden, en zullen aanzitten in het
Koninkrijk Gods. 30 En ziet, er zijn
laatsten, die de eersten zullen zijn; en er zijn eersten, die de laatsten
zullen zijn.
Abraham, en Izak, en Jakob zullen aanzitten in het
Koninkrijk der hemelen. Velen zullen met hen aanzitten. Er wordt hier niet
vermeld wie dit zijn. In het vorige gedeelte waren dit de bozen en de goeden,
die het Koninkrijk mochten binnen gaan. De kinderen, voor wie het Koninkrijk
bedoelt is, zullen buiten in de duisternis worden geworpen. Het Koninkrijk zal
opgericht worden aan het Joodse volk, dus zijn zij het die door ongeloof worden
verworpen. Als ze eenmaal buiten zijn lijkt het er op dat ze spijt hebben. Ze
jammeren en knersen met hun tanden. Ze kloppen op de deur en noemen de goede
dingen die zij in eigen ogen hebben gedaan. Maar het helpt niet.
In de onderstaande verzen vind ik dat de onrechtvaardigen
het Koninkrijk van God niet zullen binnen gaan.
Zij zullen buiten, in de duisternis moeten blijven.
1
Cor.6: 9, 10 9 Of weet gij niet, dat
de onrechtvaardigen het Koninkrijk Gods niet zullen beerven?
10 Dwaalt niet; noch hoereerders, noch
afgodendienaars, noch overspelers, noch ontuchtigen, noch die bij mannen
liggen, noch dieven, noch gierigaards, noch dronkaards, geen lasteraars, geen
rovers zullen het Koninkrijk Gods beerven.
Openb.22:
15 Maar buiten zullen zijn de
honden, en de tovenaars, en de hoereerders, en de doodslagers, en de
afgodendienaars, en een iegelijk, die de leugen liefheeft, en doet.
Tot hier toe heb ik gezien dat bij de wederkomst van de
Heer de dan levende gelovigen en rechtvaardigen het Koninkrijk zullen binnen
gaan en de ongelovigen buiten moeten blijven. Dan wil ik nu gaan onderzoeken
wat er met de gestorven gelovigen, ongelovigen en onrechtvaardigen gebeurt in
de toekomst van de Heer. Daarvoor wil ik eerst gaan kijken wat sterven is.
3. Wat
is sterven.
Gen.3: 19
In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde
wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult
tot stof wederkeren.
Job 10: 9, 21 – 22
Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen
wederkeren. 21 Eer ik henenga (en niet wederkom) in een land der duisternis en
der schaduwe des doods; 22 Een
stikdonker land, als de duisternis zelve, de schaduwe des doods, en zonder
ordeningen, en het geeft schijnsel als de duisternis.
Job 21: 26
Zij liggen te samen neder in het stof, en het gewormte overdekt ze.
Job 34: 15
Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof
wederkeren.
Psalm 6: 6
Want in den dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf.
Psalm 30: 10 Wat gewin is er in mijn bloed, in
mijn nederdalen tot de groeve? Zal U het stof loven? Zal het Uw waarheid
verkondigen?
Psalm 104: 29
Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem
(neshamah) weg, zij sterven, en zij
keren weder tot hun stof.
Pred.3: 20
Zij gaan allen naar een plaats; zij zijn allen uit het stof, en zij
keren allen weder tot het stof.
In Psalm
104: 29 staat dat God de adem van de mens wegneemt zodat deze sterft. En
wanneer de mens gestorven is verandert hij in het graf tot stof. Dit proces
voltrekt zich bij de gelovige en bij de ongelovige.
Staat er dat alleen het lichaam
tot stof wordt en ‘de onsterfelijke ziel’ opstijgt ergens naar toe? Nee, dat
staat er niet. Er staat dat ‘gij’ of
‘zij’ tot stof worden enzovoort. Over het graf wordt gezegd dat het een land
van duisternis is en dat er de schaduwen van de dood zijn. In de aarde is het
donker en doods. Er zijn daar geen gedachten en God wordt er niet geloofd.
3.1 Wat is de ziel.
God maakte de mens tot een
levende ziel. Maar wat is dan ‘de ziel? Ziel is in het Hebreeuws ‘nephesh’ en
betekent: ademhalen, opfrissen, lucht, ademhalend schepsel, beest, lichaam,
lichamelijk. In het Grieks is het ‘psuche’ en dit betekent: leven,
adem, lucht, geest, gemoed, dierlijk leven, omschrijving van de persoon,
schepsel. Niets in de betekenis van ‘nephesh’ en ‘psuche’ geeft aan dat
‘ziel’ een onsterfelijk iets in de mens is.
Nephesh en psuche worden ook
veel door ‘leven’ vertaald, bijvoorbeeld in:
Job 2: 6 En de HEERE zeide
tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon zijn leven, (nephesh)
Hand. 27: 22 Doch alsnu vermaan
ik ulieden goedsmoeds te zijn; want er zal geen verlies geschieden van iemands
leven (psuche) onder u, maar alleen van het schip.
In Genesis 9: 4 kan ik heel
duidelijk zien dat inderdaad met ‘ziel’ het leven bedoeld wordt. Wanneer ik
door een ongeluk een bloeding krijg loop ik kans om te sterven. Het leven
verlaat mij dan.
Gen.9: 4
Doch het vlees met zijn ziel (nephesh), dat is zijn bloed, zult gij
niet eten.
Ik ben tot het inzicht gekomen dat de mens geen ‘ziel’
heeft maar een ziel, een persoon is. Deze persoon is met zijn ‘ziel’ oftewel
leven en lichaam sterfelijk. Zo zie ik dat de uitleg van ‘de
onsterfelijke ziel’ steeds ongeloofwaardiger wordt. Hoe komt het
dan toch dat ik dit altijd zo heb begrepen, als ik het al kon begrijpen? Heeft
dat misschien te maken met bijvoorbeeld Psalm 6: 5 waar gesproken wordt over het
redden van de ziel?
Psalm 6: 5
Keer weder, HEERE, red mijn ziel (nephesh) verlos mij, om Uwer goedertierenheid wil.
Hoe moet
ik dit verklaren? Wel, ik geloof dat hier gevraagd wordt of de Here het leven,
de persoon, oftewel David wil redden en verlossen. Dit is een hele normale vraag
voor iemand die op het punt staat te sterven en daar tegenop ziet. Het probleem
met het begrip ‘ziel’ is dat we het verwarren met de persoonlijkheid van een
mens, welke hem tot een
uniek persoon maakt. Deze persoonlijkheid is ook niet onsterfelijk maar
eveneens verbonden aan het lichaam van de mens. Daarom kunnen medicijnen hun
invloed uitoefenen op de gevoelens van een mens, wanneer deze afwijkt van het
gangbare en mensen daardoor ongelukkig zijn.
3.2 Geest
en adem.
Gen.2: 7 En de HEERE God had
den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen den
adem (neshamah) des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel (nephesh).
God maakte de mens uit stof en
gaf hem leven door de adem in zijn neusgaten te blazen. Maar als de mens sterft
dan gaat de adem en de geest terug naar God.
Job 34: 14
Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, Zijn geest (ruwach) en Zijn
adem (neshamah) zou Hij tot Zich vergaderen;
Pred.12: 7 En dat het stof wederom tot aarde keert,
als het geweest is; en de geest (ruwach) weder tot God keert, Die hem
gegeven heeft.
Adem is
in het Hebreeuws ‘neshamah’ en het betekent: een puf, wind, adem, Goddelijke
inspiratie, intellect, windstoot, geest. Geest is in het Hebreeuws
‘ruwach’ en het betekent: adem, blazen, leven, wind. Ruwach wordt ook wel met
‘adem’ vertaald. Maar ik zie dat neshamah evengoed door ‘geest’ vertaald
kan worden. Deze begrippen overlappen elkaar.
3.3 Conclusie.
Na het bestuderen van deze
teksten wordt het mij duidelijk dat bij het sterven de mens (ziel en lichaam)
naar het graf gaat. De geest en de adem, die in Genesis 2: 17 door God aan de
mens gegeven zijn, gaan terug naar God. Sterven is dus sterven en niet het
scheiden van lichaam en ziel, waarbij ‘de ziel’ onsterfelijk is en het lichaam
naar het graf gaat. Deze wetenschap zal ook mijn begrip van de opstandingen ten
goede komen. De mens staat in zijn geheel op. God verwekt hem tot leven. Het
opstaan is niet een bijeenkomen van een lichaam uit het graf en ‘een ziel’ uit
de hades of het paradijs. Maar dat zal verder duidelijk worden uit de volgende
hoofdstukken. (deel 3 van "De toekomst van de mens")
Ga verder naar Deel 3 "De opstandingen van de gelovige en ongelovige".
Geen opmerkingen:
Een reactie posten